Met “Ruimtelijke Ordening – Geschiedenis van de stedelijke en regionale planning in Nederland 1200 – nu” hebben Len de Klerk en Ries van der Wouden de geschiedenis van de Nederlandse ordening encyclopedisch vastgelegd. Het boek is een geheel herziene uitgave van een eerder uitgebracht werk (“The Selfmade Land. Culture and Evolution of Urban and Regional Planning in the Netherlands” uit 2012). Het vertelt het verhaal van een land dat ontstaan is in een modderige rivierdelta. De strijd met en tegen het water, het opwerpen van terpen, de realisatie van een systeem van dijken, sloten, watergangen en kanalen, de bepoldering; deze waterstaatkundige hoogstandjes nemen, zeker in de eerste delen van het boek, dan ook een belangrijke plaats in. Het doet je weer eens beseffen hoezeer de strijd tegen en regulering van het water een stempel drukt op de ruimtelijke inrichting van ons land.
De volgende hoofdstukken slaan de brug naar de moderne tijd. Hierin wordt steeds het verband gelegd tussen ruimtelijke planning en de culturele en economische ontwikkeling van Nederland. Het planmatig nadenken over havens en infrastructuur, de georganiseerde groei van steden (met behoud van en respect voor het eigendomsrecht), het bijdragen aan de verbetering van natuur en milieu, ruimtelijke planning als instrument om leefbaarheid en kansengelijkheid te bevorderen; het wordt uitgebreid toegelicht en van sprekende voorbeelden voorzien. Het bevat informatieve beschrijvingen van de ontwikkelingsplannen voor bij voorbeeld Amsterdam, Rotterdam en Utrecht. Ruimtelijke planning wordt ook steeds meer onderwerp van politiek debat.
Parallel hieraan ontwikkelt de planning zich ook als kunde, als wetenschap. Het boek bevat een reflectie op de wijze waarop de stedelijke en regionale planning zich heeft ontwikkeld en onderwerp wordt van inhoudelijk en methodologisch debat. Van blauwdruk planning (met een prachtig eindbeeld als wenkend perspectief) naar procesplanning (eerst de te doorlopen stappen schetsen en nadenken over de wijze waarop betrokkenen een plek krijgen in het planproces). En hoe pakt de planologie een rol als integrerend facet voor de verschillende sectorale beleidsopgaven. Het waren vage herinneringen uit de studietijd maar ze komen al lezende weer helemaal tot leven. De manier waarop de schrijvers ook hier gebruik maken van sprekende praktijkvoorbeelden heeft daar zeker aan bijgedragen.
Het slothoofdstuk blikt vooruit en doet een poging de opgaven van de komende jaren te inventariseren. Daarin wordt “langs lange lijnen en wisselende concepten” voortgebouwd op de chronologie van de ruimtelijke planning zoals die in het boek is weergegeven. Als we die lange lijnen doortrekken, voor welke opgaven ziet de planning zich dan de komende periode gesteld? De voortgaande vergrijzing, de ontwikkelingen in de economie (als gevolg van geopolitieke veranderingen en verdere automatisering), de woningbouwopgave en de wijze waarop de Randstad en de rest van Nederland zich tot elkaar verhouden; ze worden uitvoerig beschreven en tonen aan dat er voor plannend Nederland nog voldoende uitdagingen in het verschiet liggen. Nederland is zeker nog niet af (de minister die dit enkele jaren geleden durfde te beweren wordt herhaaldelijk en met enig … aangehaald)
Maar dit hoofdstuk laat meteen zien hoe ingewikkeld het is om in de toekomst te kijken. Het is geschreven in het begin van de covid-tijd en de effecten daarvan domineren dan ook de voorspellingen. Dat er een Russische invasie in Oekraïne zou komen met alle geopolitieke gevolgen van dien, was niet voorzien. De transitie van de landbouw wordt als gegeven beschouwd. De heftige boerenprotesten als gevolg van “het kaartje van minister van der Wal” moesten nog komen.
Maar desondanks biedt het boek een prachtig overzicht van de wordingsgeschiedenis van de Nederlandse planningspraktijk en kan het tot lering en inspiratie strekken van de huidige generatie ruimtelijke ordenaars.
Toch slaagt het boek er niet in om de volledige planningspraktijk van alledag te verklaren. Daarvoor mist teveel het perspectief van de gemiddelde ro-ambtenaar of vergunningverlener bij een Nederlandse gemeente. Daar komen initiatieven van ambitieuze boeren. vastgoedontwikkelaars, mkb-ondernemers, en bewonersinitiatieven op tafel. Daar moet besloten worden tot het wel of niet medewerking verlenen. Daar vraagt men zich af of er nog een poging gedaan kan worden om een verbetering of herziening van de plannen te vragen. Daar stelt men zich de vraag of er richting wethouder en gemeenteraad nog ruimte is om een plan te amenderen of af te wijzen.
Het zijn dit soort afwegingen op micro-niveau die (bij elkaar opgeteld) het aangezicht van Nederland bepalen. En dat de komende jaren ook zullen blijven doen. Het zijn ook vaak deze afwegingen die maken dat het ruimtelijk beeld van bij voorbeeld het Groene Hart en het rivierengebied geheel anders is dan de opstellers van rijksnota’s over de ruimtelijke ordening voor ogen hadden.
Zo beschouwd is het vooral een prachtige en lezenswaardige kroniek van ivoren toren-planologie, maar slaagt het onvoldoende de brug te slaan tussen Haagse plannen en lokale uitvoering.